Version
1
URI:
This rating system has been adopted in these regions for the specified usage:
Geweld
Audiovisueel geweld kan verscheidene schadelijke gevolgen hebben. Het kijken naar
mediageweld kan onder andere (a) de agressie van kinderen aanwakkeren, (b) kinderen
afstompen voor geweld, en (c) kinderen angstig maken (Potter, 1999; Nikken, 2007).
In Kijkwijzer hebben we met deze drie negatieve effecten rekening gehouden. De classificatie
die geweld krijgt is gebaseerd op bestaande theorieën over de invloed van mediageweld
op de twee eerste effecten: agressief gedrag en afstomping. In het onderdeel over
angst komt ook geweld in mediaproducties aan bod, maar dan vanuit theorieën over de
typen mediageweld die angst bij kinderen van verschillende leeftijden oproepen.
Het is bekend dat mediageweld niet altijd tot agressief gedrag en afstomping leidt
(Potter, 1999). Een documentaire over de toename van geweld onder jongeren, waarin
gewelddadige scènes voorkomen om dit probleem aan de kaak te stellen, is natuurlijk
niet te vergelijken met een horrorfilm waarin een hoofdpersoon met een kettingzaag
op zijn tegenstanders afgaat. De documentaire is wellicht gemaakt met het doel om
geweld te ontmoedigen, terwijl het in de horrorfilm wordt verheerlijkt. Natuurlijk
gebruiken kijkers de context waarin het mediageweld wordt uitgevoerd om betekenis
te construeren uit de beelden. Uit onderzoek blijkt dat verschillende contextkenmerken
van mediageweld de kans op agressief gedrag en/of afstomping verhogen (Potter, 1999).
We zullen de belangrijkste contextkenmerken achtereenvolgens noemen.
Een eerste kenmerk dat agressie en afstomping verhoogt, is het realiteitsgehalte van
het geweld. Het realiteitsgehalte van mediaproducten bepaalt hun geloofwaardigheid.
In dit classificatiesysteem gaan we ervan uit dat geweld dat in de ogen van kinderen
niet geloofwaardig is, geen of weinig schadelijke gevolgen voor hen heeft. Men dient
hierbij echter te beseffen dat geloofwaardigheid sterk leeftijdsafhankelijk is. Wat
volgens volwassenen onschuldig (Power Rangers, Pokémon) of met opzet overdreven is
(James Bond), kan voor jonge kinderen wél realistisch en geloofwaardig zijn.
Een tweede kenmerk van mediageweld dat met name afstomping stimuleert is de mate waarin
de gevolgen van het geweld in beeld worden gebracht (bloed, ernstige verwondingen,
verminkingen). Het vaker zien van dit soort beelden verhoogt de kans dat kijkers afstompen
of onverschillig worden voor geweld (zie bijv. Linz et al., 1994).
Een derde contextkenmerk waarvan het bekend is dat het agressie verhogend werkt, is
de mate waarin de geweldpleger sympathiek is. Hoewel het geweld van slechte schurken
of maniakken vaak meer indruk maakt, wordt agressief gedrag vooral bevorderd door
het geweld van personen met wie men zich enigszins kan identificeren.
Angst
Angsteffecten zijn sterk afhankelijk van het cognitieve ontwikkelingsniveau van de
kijker. Uit onderzoek blijkt dat volwassenen en oudere kinderen op twee manieren naar
een angstaanjagende film kunnen kijken. Ze kunnen emoties toelaten en er lekker voor
gaan zitten om te griezelen. Maar ze kunnen ook emotioneel afhaken door te denken
dat hetgeen ze zien niet echt is. In deze gevallen passen volwassen kijkers en oudere
kinderen een mechanisme toe dat in de Angelsaksische literatuur ‘adult discount’ wordt
genoemd.
Uit onderzoek blijkt dat kinderen onder de negen deze zogenoemde ‘adult discount’
nog niet kunnen inzetten als ze naar fictie kijken. Kinderen onder de negen weten
soms best dat iets fantasie is, maar toch kunnen ze die kennis tijdens het kijken
nog niet gebruiken bij het verwerken van angstwekkende media-inhouden (Harris, 2000).
In Kijkwijzer hebben we hiermee rekening gehouden door specifiek te kijken naar elementen
die een aanwijzing geven voor de onechtheid van producties. Uit onderzoek blijkt dat
mensen banger worden van gevaren die dicht bij hen in de buurt gebeuren, of in ieder
geval voorstelbaar zijn, dan van gevaren die ver van hun bed zijn. Dat geldt voor
nieuws en entertainment. Kijkwijzer houdt om die reden rekening met het realisme van
de omgeving bij de angstaanjagende scènes.
Angstaanjagende beelden die zich in een alledaagse context afspelen kunnen gemakkelijk
worden geassocieerd met voorwerpen of gebeurtenissen die in het dagelijks leven van
kinderen gewoon zijn, zoals speelgoed, een schoolgebouw of een strandbezoek. In Poltergeist
wordt de angst geassocieerd met de televisie en raakt het speelgoed bezeten van boze
geesten. In Jaws wordt de angst geassocieerd met de zee en het strand. Angstreacties
blijken intenser en langduriger te zijn als zij na confrontatie met herkenbare situaties
of objecten opnieuw worden opgeroepen. Dat verklaart waarom sommige films als Jaws
en Psycho eerder tot langdurige en intense angsten leiden dan films met een verre
context, zoals Indiana Jones. Daarnaast wordt rekening gehouden met het voorkomen
van personages met fantasiekenmerken, omdat de aanwezigheid van zulke karakters een
extra mogelijkheid biedt om afstand te kunnen nemen van een angstaanjagende productie.
Binnen de categorie angst zijn verder drie elementen belangrijk: dingen die er beangstigend
uitzien, personen in een productie die angstig zijn of lijden, en geluiden en griezelige
horroreffecten. Uit onderzoeken weten we dat dit de drie belangrijkste manieren zijn
waarop kinderen bang kunnen worden van mediabeelden (Valkenburg, 2008): angst door
het observeren van ‘enge’ dingen, door het inleven met andere personen en door het
interpreteren van (aangeleerde) signalen die een voorbode zijn van angstige elementen
of die daarmee gepaard gaan. Bij waarneembare gevaren gaat het om zaken als verwondingen,
lijken, zelfverminking en zelfmoord. Daarnaast wordt ook rekening gehouden met opvallende
zaken waarvan bekend is dat zij vooral bij heel jonge kinderen tot angsten kunnen
leiden, zoals monsters, heksen, enge dieren en fysieke bedreigingen van kinderen of
dieren. Tot slot, horen typische griezeleffecten bij de waarneembare gevaren. Het
aanschouwen van zulke situaties en effecten kan bij kinderen tot gevolg hebben dat
zij hevig schrikken, zich ongemakkelijk voelen en uiteindelijk zelfs nachtmerries
krijgen. Afhankelijk van de intensiteit van deze beelden en de context (type productie
en realisme) leidt de aanwezigheid van angstaanjagende elementen tot 6, 9, 12 of 16
jaar.
Een tweede inhoudskenmerk dat angst verhogend kan werken is het zien van angstige
mensen of van personen die ernstig lijden. Vaak worden gevaren in de media afgebeeld
via de angsten van hoofdpersonen. Het daadwerkelijke gevaar hoeft dan niet expliciet
in beeld te zijn, alleen de angst van de hoofdpersonen is al genoeg om een kijker
de stuipen op het lijf te jagen. Het mechanisme dat aan dit proces ten grondslag ligt
is empathie met de hoofdpersoon. Empathie met anderen is een aangeboren kenmerk van
mensen en treedt al op vanaf zeer jonge leeftijd. Het zien van angstige personen in
een mediaproductie kan via de opgewekte empathie bij de kijker gevoelens van onrust
overbrengen. De kijker leeft mee met personages in een productie en neemt diens angstgevoelens
over. De observatie van iemand die ernstig lijdt, bijvoorbeeld als gevolg van pijn,
kan bij de kijker via empathie ook angst opwekken. Het lijden is iets dat afwijkt
van het gangbare en onzekerheid over de toekomst in zich meedraagt. Bij het meeleven
gaat het overigens niet alleen om mensen, maar ook om ‘anderen’, zoals mensachtigen
en dieren. Het gaat immers om de identificatie met psychologische kenmerken van de
personages. De kijker kan zich herkennen in de personages en leeft mee. Juist voor
kinderen kan het dan ook gaan om niet-realistische, maar wel mensachtige wezens.
Een derde kenmerk dat kan bijdragen aan de angstwekkendheid van een productie zijn
de geluidseffecten en de muziek. Al in de jaren vijftig vonden Himmelweit, Openheim
en Vince (1958) dat kinderen specifieke geluidseffecten, in het bijzonder muziek,
angstwekkende elementen van films vonden. Ook andere studies wijzen uit dat het toevoegen
van angstaanjagende muziek aan een film de angstreacties erop kan verhogen. In een
studie van Thayer en Levenson (1983), bijvoorbeeld, werd gevonden dat de toevoeging
van zogenoemde ‘horrormuziek’ aan een documentaire over industriële ongelukken tot
meer angst leidde dan de toevoeging van gewone ‘documentairemuziek’.
Sex
Seksualiteit is een inhoudskenmerk waarop mediaproducten over de gehele wereld geclassificeerd
worden. De twee consumentenonderzoeken die ten grondslag liggen aan Kijkwijzer hebben
beide uitgewezen dat ook Nederlandse ouders het belangrijk vinden om te weten of er
seks in een mediaproduct voorkomt. Veel ouders zijn er van overtuigd dat het onwenselijk
is om kinderen al jong naar seks te laten kijken (Valkenburg, 1997).
In inhoudsanalyses over de aard en frequentie van seks in de media wordt geconstateerd
dat er aan het eind van de jaren negentig meer seks in de media aanwezig is dan ooit
tevoren en dat de seks ook nadrukkelijker in beeld wordt gebracht (Donnerstein en
Smith, 2001; Kunkel et al., 2005). Opgemerkt moet echter worden dat het begrip seks
in deze inhoudsanalyses ruim is geïnterpreteerd. Het gaat bijvoorbeeld om handelingen
als strelen, kussen, en geslachtsgemeenschap, maar ook om afbeeldingen van schaars
of uitdagend geklede personages, en om gesprekken over seks. De mogelijk schadelijke
effecten van seks in televisieprogramma’s of films op kinderen jonger dan 16 jaar
is tegenwoordig een belangrijk onderwerp op de academische agenda. In het afgelopen
decennium zijn tientallen studies uitgevoerd naar het verband tussen het bekijken
van seks op televisie of in films en de houding en het gedrag van kinderen en jongeren
(Nikken, 2009). Deze studies geven aan dat het zien van seks in de media door kinderen
of jongeren niet geheel risicovrij is (Peter & Valkenburg, 2008, 2009). Door het gebrek
aan voldoende effectstudies zijn we in het geval van seks ook aangewezen op educated
guesses. Hoewel er geen empirische onderbouwing voor is, wordt van jonge kinderen
verondersteld dat zij heftige seksuele handelingen nog niet goed interpreteren, omdat
ze nog geen ervaring hebben met seks.
Een mogelijk misverstand is dat zij deze handelingen als geweld opvatten, hetgeen
hen angstig zou kunnen maken. Dat is een schadelijk gevolg. Een ander mogelijk schadelijk
gevolg is dat zij onzeker worden over volwassenen in hun omgeving. Onder kinderen
van acht tot twaalf jaar hebben enkele studies uitgewezen dat deze kinderen zich vooral
ongemakkelijk kunnen voelen bij het zien van beelden van seks en ander intiem gedrag
(Wartella et al., 2000; Cantor, Mares & Hyde, 2003). Vooral kinderen die zelf nog
niet aan seks toe zijn, geven aan dat zij liever niet met zoenen, vrijen en al te
intiem knuffelgedrag van volwassenen geconfronteerd willen worden. Een ander mogelijk
schadelijk gevolg voor oudere kinderen is dat zij zich op basis van wat zij zien in
audiovisuele producties een onwenselijk idee vormen over wat seks inhoudt. Seksualiteit
in de media wordt immers veelal gepresenteerd op manieren die ver van de realiteit
staan. Seks in fictie is bijvoorbeeld zelden gepland. De deelnemers, die vaak perfect
gevormd zijn, storten zich, zodra ze samen in een ruimte zijn in pure hartstocht op
elkaar. Voorbehoedmiddelen worden zelden gebruikt en vrouwen die aanvankelijk niet
willen, geven zich na een beetje aandrang vaak toch in volle overgave over. Voor zover
het onderzoek het toelaat is het wel aannemelijk dat jongeren dit beeld overnemen
en een meer liberale houding ontwikkelen over seksualiteit (Nikken, 2009). Daarnaast
is het niet uit te sluiten dat sommige jongeren door de media ook eerder overgaan
tot seksueel gedrag en met name grensoverschrijdend seksueel gedrag. Het risico dat
jeugdige kijkers verkeerde ideeën aan seksuele mediapresentaties overhouden, bestaat
met name bij adolescenten die het beeld in de media geloofwaardig en relevant voor
hun ontwikkeling vinden. Omdat kinderen in deze leeftijdsfase midden in een identiteitsontwikkeling
zitten, waarin seksualiteit een belangrijke rol speelt, zijn ze naarstig op zoek naar
informatie over seksuele relaties.
Taal
Uit het consumentenonderzoek bleek dat ouders zich relatief veel zorgen maken over
de grote hoeveelheid grof taalgebruik in de media en hier graag over geïnformeerd
willen worden. Kijkwijzer voorziet in deze behoefte. Hoewel grof taalgebruik als inhoudsclassificatie
is opgenomen, is er in tegenstelling tot de andere inhoudscategorieën, in het geval
van grof taalgebruik voor gekozen deze niet aan een bepaalde leeftijdscategorie te
verbinden. Bij de proefclassificaties vonden we veel voorbeelden van grof taalgebruik,
ook door personages met wie kinderen zich zouden kunnen identificeren.
Het is aannemelijk dat kinderen hieraan een voorbeeld nemen. Dat is een mogelijk schadelijk
gevolg. Het is echter de vraag welke leeftijd het meest gevoelig is voor de effecten
van grof taalgebruik. Kinderen van twee imiteren immers al regelmatig slogans en zinsneden
van de televisie. Grof taalgebruik en schuttingtaal lijken echter ook frequent binnen
subculturen van oudere kinderen en adolescenten overgenomen te worden. Om deze reden
hebben we ervoor gekozen ouders wel te informeren over de aanwezigheid van grof taalgebruik,
maar deze aanwezigheid niet te verbinden met een leeftijdsindicatie.
Drugs
Net als bij discriminatie is een mogelijk schadelijk gevolg van harddrugsgebruik en
overmatig softdrugs en alcoholgebruik in audiovisuele media dat kinderen deze handelingen
als gewoon gaan zien. Wanneer het gebruik in een positief daglicht wordt geplaatst,
is het zelfs mogelijk dat kinderen en adolescenten het als nastrevenswaardig zien.
Het is bekend dat veel personages in films en televisieseries alcohol drinken. Vaak
gaat het om personages met wie kinderen zich kunnen identificeren.
Uit onderzoek blijkt dat alcoholen drugsgebruik vaak in de adolescentietijd begint
(Strasburger, 1995). Het is dan ook plausibel te veronderstellen dat kinderen in deze
periode met name ontvankelijk zijn voor informatie over alcohol en drugs. Kijkwijzer
houdt hier rekening mee. Wanneer harddrugsgebruik, overmatig softdrugs of overmatig
alcoholgebruik in een gunstig daglicht geplaatst worden, krijgt een productie de leeftijdsindicatie
16. Wanneer het niet wordt aangeraden of slechts impliciet wordt afgeraden, krijgt
de mediaproductie de leeftijdsindicatie 12. Wanneer het expliciet wordt afgeraden,
krijgt de productie AL. Grof taalgebruik
Discriminatie
Uit onderzoek blijkt dat ouders graag geïnformeerd worden over discriminatoire uitingen
in de media. Mede door de resultaten van dit consumentenonderzoek is discriminatie
als inhoudscategorie in Kijkwijzer opgenomen. Kijkwijzer hanteert een brede definitie
van discriminatie. Onder discriminatie verstaan we elke uiting waarin bepaalde bevolkingsgroepen
als inferieur worden afgeschilderd op grond van ras, religie, huidskleur, sekse, nationaliteit
of etnische afstamming.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte discriminatie. Vormen
van indirecte discriminatie zijn onder andere beledigen, pesten, fysiek bedreigen
en aanvallen. Vormen van directe discriminatie zijn bijdragen aan negatieve stereotypering,
oproepen tot discriminatie of bestaansrecht ontkennen (Tan, 2003). Kijkwijzer gaat
uit van discriminatoire uitingen waarin opgeroepen wordt tot discriminatie van een
groep in algemene termen. Een voorbeeld van directe discriminatie is een scène uit
As Good As it Gets waarin de hoofdpersoon een Joods stel aantreft in een restaurant.
De man en vrouw zijn druk in gesprek als de hoofdpersoon zegt: “Appetites are not
as big as your noses, huh?” Seksisme of vrouwonvriendelijkheid valt ook onder discriminatie
omdat personen op grond van geslacht als ondergeschikt worden behandeld. Onderzoek
(Hansen & Hansen, 2000) wijst uit dat seksisme in de media op zowel jongens als meisjes
mogelijk schadelijke effecten kan hebben.
Bijvoorbeeld het kijken naar videoclips kan bijdragen aan de vorming van seksistische
attitudes. Seksisme wordt in de clips vaak in een positief daglicht geplaatst, het
wordt uitgevoerd door idolen, hetgeen een belangrijke
voorwaarde is voor grote media-effecten. Dit kan leiden tot negatieve attitudes ten
aanzien van de vrouw (zie voor een overzicht, Hansen & Hansen, 2000; Nikken, (2009).
Met name de zogenoemde ‘seksuele objectivering’ van
de vrouw in videoclips krijgt in dit type onderzoek de aandacht. Met seksuele objectivering
wordt bedoeld dat vrouwen in de clips worden gereduceerd tot een seksueel lustobject.
Ze worden afgebeeld in een onderdanige en
willige rol en hun enige functie is de mannelijke hoofdpersoon of het publiek te vermaken
of seksueel op te winden. Blootstelling aan seksuele objectivering van vrouwen in
de media blijken vooral meisjes in de vroege
adolescentie negatief te beïnvloeden (Aubrey, 2006; Slater & Tiggemann, 2002). De
objectivering van vrouwen in de clips kan verschillende effecten hebben. In de eerste
plaats kunnen de seksistische normen die
de clips verkondigen via een proces van priming ‘geïnternaliseerd’ worden. Dit kan
bij zowel mannen als vrouwen gebeuren (Hansen & Hansen, 2000). Ook al lijkt onderzoek
uit te wijzen dat seksisme in de media
op zowel jongens als meisjes mogelijk schadelijke effecten kan hebben, blijft de vraag
welke leeftijdsclassificaties het best passen bij deze mogelijk schadelijke effecten.
Op basis van de literatuur naar
identiteitsontwikkeling in de adolescentie, is er reden aan te nemen dat de preadolescentie
en vroege adolescentie met name een gevoelige tijd is om seksistische en seksueel
objectiverende normen over te nemen.
De vroege adolescentie kenmerkt zich door grote onzekerheid over seksualiteit en de
sekserol-identiteit. Wanneer seksisme verbonden moet worden aan een leeftijdsindicatie,
lijkt de leeftijdscategorie 12 derhalve het
meest geschikt. Een ander mogelijk schadelijk gevolg van discriminatie in audiovisuele
media is dat kinderen deze handelingen als gewoon gaan beschouwen. Indien ze als stoer
of macho worden voorgesteld, is het
zelfs mogelijk dat ze als nastrevenswaardig worden gezien. Producties waarin gediscrimineerd
wordt, krijgen in principe de classificatie 12, behalve indien de discriminatie geschiedt
door een niet serieus te nemen
personage met wie kinderen zich niet snel identificeren, of wanneer de discriminatie
expliciet wordt afgeraden. Harddrugsgebruik en overmatig softdrugs en alcoholgebruik.